Het bewijsaanbod: passen of passeren?

22 februari 2022

In vrijwel ieder dorp of stad in Nederland wordt op de zaterdag- en zondagochtend een balletje getrapt op een voetbalveld. Waar de voetbalpuristen veelal voorkeur geven aan een veld met ‘echt’ gras, biedt kunstgras doorgaans meer speelgarantie. Een hybride grasveld (een combinatie van kunst- en natuurgras) biedt het comfort van beide. De Hoge Raad heeft recentelijk een arrest gewezen over gebreken aan een hybride grasveld. In voorgenoemde uitspraak staat het bewijsaanbod centraal.

De casus in eerste aanleg en hoger beroep

Een gemeente heeft opdracht verstrekt aan een aannemer een hybride grasveld te realiseren bij de lokale voetbalvereniging. Nadat het veld is opgeleverd, hebben zich problemen geopenbaard met betrekking tot de afwatering. Er bleef te veel water op het veld staan waardoor het veld regelmatig onbespeelbaar was, zo stelde de gemeente. De gemeente heeft de aannemer in rechte betrokken omdat de aannemer – volgens de gemeente – is tekortgeschoten. Waar de rechtbank de vordering (verklaring voor recht) van de gemeente heeft toegewezen, oordeelde het hof dat de gemeente onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat én hoe vaak het veld niet aan bepaalde normen voldeed (hierbij werd verwezen naar speelnormen van de KNVB).

Het enkele feit dat water op het veld blijft staan na regenval, betekent nog niet dat een veld minder dan een genormeerd aan uren per jaar bespeelbaar is, aldus het hof. Volgens het hof had de gemeente dienen te stellen hoe vaak het veld als gevolg van wateroverlast onbespeelbaar is.

De stelplicht van de gemeente

Aangezien de gemeente stelt dat de aannemer jegens haar tekort is geschoten, rust op de gemeente in beginsel de stelplicht met betrekking tot de gestelde tekortkoming. Voorgenoemde stelplicht gaat vooraf aan de (eventuele) bewijslevering. Een bewijsaanbod moet voldoende specifiek zijn, wil de rechter daar niet aan mogen voorbijgaan.[1] Daarnaast moet het bewijsaanbod feiten omvatten die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil. Het ‘enkel’ stellen van feiten of rechten waaraan een door de betrokken partij beoogd rechtsgevolg is verbonden, volstaat niet. De stellingen moeten gemotiveerd en zo concreet mogelijk zijn.

Op de steller rust een zekere motiveringsplicht. De steller moet daarom op twee fronten succes boeken, wil hij voldoen aan zijn stelplicht: de inhoud (welke feiten moeten worden gesteld/betwist?) en de motivering (hoe concreet moeten die feiten worden onderbouwd?).[2] Voldoet een partij niet aan haar stelplicht, dan wordt zij niet toegelaten tot bewijslevering. Volgens het hof heeft de gemeente niet aan haar stelplicht voldaan en is het bewijsaanbod onvoldoende relevant. Het bewijsaanbod ziet immers op de plasvorming en dat staat niet in verbinding met het al dan niet bespeelbaar zijn van het veld, zo oordeelt het hof.

Cassatie

De gemeente gaat in cassatie tegen het oordeel van het hof. In cassatie richten de klachten van de gemeente zich tegen het oordeel dat de gemeente niet stelt aan welke eisen het veld in welke omstandigheden niet voldeed. Volgens de Advocaat-Generaal kunnen deze klachten niet tot cassatie leiden. Het dictum van het bestreden arrest wordt immers gedragen door een ander, in cassatie niet bestreden, oordeel van het hof. Dit oordeel, dat meerdere malen in het bestreden arrest terugkomt, houdt in dat de gemeente onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd hoe vaak het veld niet aan de normen voldeed.[3] Hoge Raad oordeelt evenwel dat de stellingen van de gemeente wél voldoen aan de daaraan te stellen eisen om tot nadere bewijslevering over te gaan.

In hoger beroep heeft de gemeente namelijk gesteld dat het veld niet voldoet aan het in de codenorm opgenomen criterium (hier werd door de gemeente verwezen naar een 30-minutennorm, welke eveneens uit de KNVB-speelnormen voortvloeit). Ook heeft de gemeente gesteld dat zich plasvorming voordoet als gevolg van regen, waardoor het veld onbespeelbaar is. Door bewijs aan te dragen van de stellingen dat geregeld na regenbuien plasvorming ontstaat en dat die plassen langer dan 30 minuten bleven staan waardoor het veld onbespeelbaar wordt, heeft de gemeente bewijs aangedragen van feiten die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil, aldus de Hoge Raad. Het is daarom onbegrijpelijk dat het hof overweegt dat de gemeente niet heeft gesteld aan welke eisen het veld in welke omstandigheden niet voldeed en dat daarom aan bewijslevering niet wordt toegekomen.

Conclusie

De Hoge Raad lijkt het bewijsaanbod wat praktischer te benaderen en oordeelt dat water op een (voetbal)veld wel degelijk relevant is voor de bespeelbaarheid. Dat niet wordt gesteld door de gemeente hoe vaak het veld onbespeelbaar is als gevolg van het water, maakt het bewijsaanbod niet irrelevant. De gewezen uitspraak door het hof laat zien hoe belangrijk het is duidelijk relevante feiten te stellen die ten grondslag kunnen worden gelegd aan het rechtsgevolg dat een partij wil laten vaststellen.

Rechters zijn snel geneigd te oordelen dat gestelde feiten niet relevant zijn of onvoldoende zijn gesteld. Het is de taak van partijen (en hun advocaten) voldoende te stellen dat de gestelde feiten een bepaald rechtsgevolg teweegbrengen. Een civiele procesadvocaat is bij uitstek de gewezen partij die u daarbij kan helpen.

Wilt u meer informatie over bovenstaande? Neemt u gerust contact op met Job Velten.


[1] Vgl. Hoge Raad 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2491 (Reco/Staat) en Hoge Raad 8 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0663 (Clara Candy).

[2] Zie hiervoor de conclusie voorafgaand aan het arrest: Hoge Raad 10 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:929, r.o. 3.3.

[3] Hoge Raad 10 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:929, r.o. 3.10.

Gerelateerde actualiteiten