Recht van bedrijfsopvolging door kind zonder testament van ouder

13 januari 2025

Sinds de invoering van het huidige erfrecht op 1 januari 2003, is het mogelijk voor een (stief)kind om de kantonrechter te verzoeken om voor een redelijke prijs goederen uit de nalatenschap van een overleden ouder te verkrijgen die dienstbaar waren aan een bedrijf dat door het kind wordt voortgezet. Voor 2003 kon dat alleen op basis van een testament of maatschapsakte; ingaande 2003 kan zo’n verzoek dus direct op de wet worden gebaseerd. Het kind moet dan aantonen dat het een zwaarwegend belang heeft om de zgn. bedrijfsgoederen te verkrijgen. Dat belang moet in ieder geval zwaarder wegen dan het belang van de overige erfgenamen bij een andere verdeling; bijvoorbeeld een tegeldemaking van de bedrijfsgoederen.

Weinig toepassing in de praktijk

In de praktijk blijkt dat deze mogelijkheid weinig wordt gebruikt. Dit komt waarschijnlijk doordat de meeste ondernemers al bij testament of in een maatschapsakte hebben geregeld dat een meewerkend kind het bedrijf mag voortzetten na hun overlijden.

De casus

Op 1 november 2024 deed zich een bijzonder geval voor bij de rechtbank Overijssel te Zwolle. Een vader had tot acht jaar voor zijn overlijden gewerkt in een melkveehouderijbedrijf dat later door zijn zoon werd voortgezet. De vader had echter niet bij testament of maatschapsakte geregeld dat zijn zoon het bedrijf mocht voortzetten na zijn overlijden. Nadat vader was overleden verzocht de zoon de kantonrechter om de gronden en andere goederen van het bedrijf voor een redelijke prijs te mogen overnemen; dit op grond van zijn zwaarwegend belang tot bedrijfsvoortzetting.

De beoordeling door de rechter

De rechter stelde feitelijk vast dat bij liquidatie van het landbouwbedrijf elk van de acht erfgenamen een erfdeel van ongeveer € 100.000 zou ontvangen. Bij de door de zoon voorgestelde ‘redelijke prijs’ zou er daarentegen niets overblijven voor de andere erfgenamen. Sterker nog, er zou dan sprake zijn van een negatieve nalatenschap omdat hierbij de vorderingen van de kinderen op hun vader vanwege de verdeling van de nalatenschap van hun vooroverleden moeder (op basis van een zgn. ouderlijke boedelverdeling) slechts ten dele konden worden voldaan. De rechter stelde ook vast dat de zoon voor ongeveer 32 uur per week buiten het agrarisch bedrijf werkte en dus niet afhankelijk was van het inkomen uit het melkveehouderijbedrijf.

Op grond van voorgaande wederzijdse belangen oordeelde de rechter dat het belang van de bedrijfsvoortzettende zoon ondergeschikt was aan het belang van de overige kinderen bij de liquidatie van het voormalig ouderlijke landbouwbedrijf.

Beschouwing

Het is begrijpelijk dat de rechter in dit geval de belangen van de overige erfgenamen zwaarder liet wegen dan die van de bedrijfsvoortzetter. Het is echter voorstelbaar dat in een situatie waarin de bedrijfsvoortzetter fulltime in het bedrijf werkt en daaruit een volwaardig inkomen verdient, de belangenafweging anders zou zijn uitgevallen. Met een maatschapscontract en een daarin verwoord voortzettings- en toedelingsrecht zou de rechtspositie van de bedrijfsvoortzetter in ieder geval, ook in de voorliggende casus, veel gunstiger zijn geweest.

GERELATEERDE ACTUALITEITEN