Wit schilderen gevel is welstandexces (ECLI:NL:RVS:2025:1453)
Appellant had de gevel van zijn voormalige woning wit geschilderd. Het college van Bronckhorst hadden appellant een last onder dwangsom en gelast om de witte verflaag van de gevel te verwijderen. Volgens het college was sprake van een welstandexces.
De rechtbank ging eerder niet mee met het college en vernietigde het bestreden besluit. De Afdeling oordeelde dat wel sprake was van een welstandexces. In de welstandsnota van de gemeente Bronckhorst staat dat het college kan ingrijpen wanneer een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Er is dan sprake van een welstandsexces. Het college moet kunnen verwijzen naar specifieke criteria in de welstandsnota in het geval van een welstandsexces. Eén van die criteria is het ontkennen of vernietigen van architectonische kernwaarden of bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk. In het welstandsadvies stond dat door het wit schilderen het metselwerk als streekeigen gevelmateriaal niet meer zichtbaar was. Ook de textuur van de gevel was niet meer zichtbaar waardoor de gevel “vlak” toonde. Verder waren de verschillen in kleurstelling van metselwerk niet meer zichtbaar waardoor de hiërarchische opbouw van de gevel grotendeels verloren was gegaan, zo staat in het welstandsadvies.
De Afdeling oordeelde dat met het advies was onderbouwd waarom bepaalde architectonische kernwaarden of bijzonderheden van de gevel door het wit verven ervan niet meer zichtbaar zijn of verloren zijn gegaan. Hierdoor was er volgens de Afdeling sprake van een welstandsexces.
Bij een welstandsexces moet het doorgaans gaan om buitensporigheden in het uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen duidelijk zijn. Bekende voorbeelden zijn de zaken ‘Jezus Redt’ en het geelgroene huis in Den Helder. In deze zaak was een gevel wit geverfd, zoals dat wel vaker gebeurt. Ook dat kan blijkens de uitspraak van de Afdeling een welstandexces opleveren.
Op 11 januari 2022 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een timmerwerkplaats naast een bestaand bouwbedrijf. Appellanten kunnen zich niet verenigen met dit besluit en hebben daar bezwaar, beroep en hoger beroep tegen aangetekend. Eerder had de gemeenteraad een zogenaamd postzegelplan vastgesteld. Dat bestemmingsplan had inmiddels formele rechtskracht.
Ten aanzien van de beroepsgronden die appellanten hadden aangevoerd tegen de vergunning die zij ook tegen het bestemmingsplan hadden aangevoerd, overweegt de Afdeling dat die gronden niet meer aan de orde kunnen komen in de procedure tegen de vergunning.
Ten aanzien van de beroepsgrond aangaande een molenbiotoop, overweegt de Afdeling dat dit een nieuwe beroepsgrond betreft en in het omgevingsrecht beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor en dus wordt deze niet inhoudelijk behandeld.
Echter, hangende het hoger beroep had het college een herstelbesluit genomen ten aanzien van de molenbiotoop. Daarin heeft het college alsnog gebruik gemaakt van de binnenplanse afwijking voor het onderdeel molenbiotoop vanwege de hoogtebeperkingen. De Afdeling behandelt de beroepsgrond ten aanzien van de molenbiotoop tegen het nieuwe besluit wel.
Het gaat goed voor het college, omdat de beroepsgrond afketst op het relativiteitsvereiste. Het had echter ook mis kunnen gaan voor het college als de norm wel strekte tot bescherming van de belangen van appellanten (en het besluit daardoor onrechtmatig was). Het is dan ook niet altijd de beste oplossing om een nader besluit te nemen hangende het (hoger) beroep als het bevoegd gezag bij nader inzien tot de conclusie komt dat het anders had gemoeten. Dan loop je immers het risico dat een beroepsgrond die buiten beschouwing is gelaten in de procedure tegen het oorspronkelijke besluit, ‘herrijst’ in de procedure tegen het herstelbesluit.
Het college van Leeuwarden had aan RTR Exploitatie B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een bestaand winkelpand tot appartementen. Appellanten hadden onder meer beroepsgronden aangevoerd tegen de hoogte van de balkons. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank had geoordeeld dat de balkons moesten worden aangemerkt als bouwwerken, geen gebouw zijnde. Daarom zouden op de balkons regels van toepassing zijn die op dat soort bouwwerken van toepassing waren.
De Afdeling ziet dat echter anders. Onder verwijzing naar een uitspraak uit 2004 overweegt de Afdeling dat balkons moeten worden aangemerkt als onderdelen van het hoofdgebouw. Voor de balkons gelden daarom de bepalingen van het bestemmingsplan die betrekking hebben op hoofdgebouwen, aldus de Afdeling.
Uit deze uitspraak blijkt dat het bevoegd gezag goed in de gaten moet houden wanneer een onderdeel van een bouwwerk onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw of een op zichzelf staand bouwwerk, geen gebouw zijnde is. Het maakt immers nogal wat uit voor de toepasselijke regels op het betreffende onderdeel, dan wel bouwwerk.
Op 2 april 2025 is tevens een belangwekkende uitspraak gedaan over toepassen van bestrijdingsmiddelen in de nabijheid van Natura 2000-gebied. Deze uitspraak leent zich echter niet goed voor een kort commentaar. Binnenkort zal Charles van Mierlo daarover een uitgebreidere blog publiceren.
Meldt u zich vrijblijvend aan voor onze nieuwsbrief.
Download het bestand.
Meldingen