Een natuurvergunning is geen rustig bezit

24 december 2024

Bedrijven die beschikken over een onherroepelijke natuurvergunning op grond van de Wet Natuurbescherming, inmiddels Omgevingswet, mogen er niet vanuit gaan dat, als ze zich houden aan de vergunningsvoorschriften, deze vergunning altijd kunnen behouden. De wet kent intrekkingsmogelijkheden die in individuele gevallen voor ingrijpende gevolgen kunnen zorgen. 

Beroep Noord Nederland

Dat blijkt uit een recente uitspraak van de rechtbank Noord Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2024:4811). Het ging over een melkveehouder die in 2019 een gewijzigde natuurvergunning had gekregen die hem de mogelijkheid bood zijn bedrijf uit te breiden. De vergunning is onherroepelijk. Een tweetal milieuorganisaties verzochten GS van Fryslân in 2022 deze vergunning in te trekken. GS wees dit verzoek van de hand en een bezwaarschrift werd, met een gewijzigde motivering, afgewezen. De organisaties gingen in beroep en hielden staande dat de vergunning moest worden ingetrokken. 

Wat oordeelt de rechtbank

De wet kent in art. 5.4. eerste lid van de Wet Natuurbescherming een discretionaire bevoegdheid om in te trekken. Intrekken is dan niet verplicht maar een beslissing om al dan niet in te trekken moet grondig worden gemotiveerd. 

De rechtbank vond niet dat er reden was om te oordelen dat de ondernemer zich niet  had gehouden aan zijn vergunning. In de overwegingen werd overigens herhaald dat een vergunning de mogelijkheid biedt een bepaalde activiteit uit te voeren . Echter, niet het recht op een bepaalde stikstofemissie of -depositie. 

Appellanten hadden wel succes met hun stelling dat de vergunning verleend is in strijd met een wettelijk voorschrift. De vergunning was namelijk verleend op grond van de PAS. Deze PAS is grotendeels onverbindend verklaard door de Afdeling in 2019 en dat maakt dat de vergunning in 2019 is verleend in strijd met een wettelijk voorschrift. 

Moet er daarom worden ingetrokken? 

De rechtbank stelt daarover dat aan de ene kant het rechtszekerheidsbeginsel geldt. Dat is een belangrijk beginsel in het voordeel van de vergunninghouder. Maar het is niet absoluut, want aan de andere kant staan de natuurbelangen. Het argument dat intrekken niet zou leiden tot een relevante stikstofwinst overtuigt de rechter niet.GS moet een compleet beeld van de natuurbelangen geven. Kijk bijvoorbeeld ook naar het beheerplan en de op korte afstand aanwezige stikstofgevoelige natuurtypen. 

De motivering is onvoldoende om het besluit te dragen. Het beroep is gegrond. 

In elk geval intrekken op basis art. 5.4. lid 2? 

Als er passende maatregelen moeten worden getroffen omdat verslechtering van de natuurtypen daadwerkelijk dreigt dan zal GS deze maatregelen moeten treffen op grond van art. 5.4. tweede lid Wet Natuurbescherming. Maatregelen zijn dan verplicht. 

GS zal dan moeten motiveren waarom het intrekken niet een dergelijke maatregel zou zijn en dat er andere maatregelen worden getroffen die effectief zijn.  

Als er een verzoek komt om de vergunning in te trekken wegens deze (dreigende) verslechtering dan zal GS moeten onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van dreigende verslechtering die passende maatregelen nodig maken. Bijvoorbeeld door de vergunning van deze ondernemer geheel of gedeeltelijk in te trekken. GS heeft beoordelingsruimte over welke maatregelen er getroffen worden . Niets doen is geen optie. Als  het intrekken van een vergunning tot adequate resultaten leidt komt dit nadrukkelijk in beeld. 

De rechtbank overweegt dat het beleid van Rijk en Provincie tot terugdringing van de depositie hapert.GS biedt, aldus de rechter geen inzicht in de resultaten van de vrijwillige beëindiging van bedrijven, de opkoop van piekbelasters. Daarnaast valt het rendement van emissiearme stalsystemen tegen terwijl ook nog de PAS melders meten worden gelegaliseerd. Kortom, GS heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe deze en andere maatregelen zullen gaan leiden tot de benodigde stikstofreductie zodat deze vooralsnog niet kunnen worden gezien als passende maatregelen. 

Schiermonnikoog

GS voert aan dat op dit eiland er 38 % minder melkvee wordt gehouden en waardoor de emissie met 20 % afneemt. De rechter is niet ervan overtuigd dat dit als een passende maatregel kan worden gezien voor de regio van het bedrijf van de vergunninghouder, gelegen op het vasteland in de omgeving van het Lauwersmeer. Want de vergunningen van de bedrijven op het eiland zijn niet gedeeltelijk ingetrokken zodat deze bedrijven op Schiermonnikoog,  als ze willen, meer koeien zouden kunnen gaan houden. 

Conclusie

Werk aan de winkel voor GS van Fryslân. GS moet opnieuw beslissen op de ingediende bezwaren met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. GS zal dus met een grondige analyse moeten komen en pas daarna kunnen beslissen. Intrekking van de vergunning of een gedeelte ervan blijft een serieuze optie. 

GERELATEERDE ACTUALITEITEN