Kort Commentaar Omgevingsrecht | Week 18

29 april 2025

In deze blogreeks bespreken onze bestuursrechtadvocaten wekelijks enkele interessante uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak. In deze aflevering: vergunningvrij bouwen in beschermd dorpsgezicht, geen belanghebbende ondanks zicht op te kappen bomen en een ordemaatregel van de voorzieningenrechter die de minister verbiedt tijdens de procedure tot stillegging van de bouw over te gaan.

Vergunningvrije bouwwerken in beschermd dorpsgezicht (ECLI:NL:RVS:2025:1822)?

De buren van appellant hadden een schutting en een fietsenberging op hun perceel gebouwd. Voor deze bouwwerken hadden zij geen omgevingsvergunning aangevraagd. Appellant was het niet eens met deze bouwwerken en heeft het college van Oegstgeest verzocht handhavend op te treden. Volgens appellant waren de schuur en de fietsenberging niet vergunningvrij. Het college dacht daar anders over en wees het verzoek om handhaving af. Het college stelde zich op het standpunt dat de schutting en de fietsenberging bouwwerken zijn als bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).

Appellant voerde onder meer aan dat de schutting en de fietsenberging waren gebouwd in beschermd dorpsgezicht. Op grond van artikel 4a van bijlage II van het Bor mochten de bouwwerken daarom niet vergunningvrij gebouwd worden, volgens appellant. De Afdeling onderzoekt wat moet worden verstaan onder ‘beschermd stads- of dorpsgezicht’ als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, van bijlage II van het Bor. In het Bor staat geen definitie van ‘beschermd stads- of dorpsgezicht’, maar in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wel. Uit die definitie in artikel 1 van de Wabo blijkt dat het moet gaan om rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. In casu was sprake van een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht en dat viel daarom niet onder de bescherming van artikel 4a van bijlage II van het Bor.

Ook in de Bruidsschat zijn vergunningvrije (ten aanzien van de omgevingsplanactiviteit) bouwwerken opgenomen, waarop een uitzondering bestaat voor het beschermd stads- en dorpsgezicht. Artikel 22.28, tweede lid, van de Bruidsschat bepaalt echter dat het moet gaan om rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten. De eventuele onduidelijkheid die bestond onder het oude recht is daarmee opgelost. Dat brengt wel met zich dat ook onder het huidige recht vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan in gemeentelijke beschermde dorpsgezichten. Gemeenten kunnen dat naar eigen inzicht aanpassen (of zo laten) in hun definitieve omgevingsplannen.

Wel ‘zicht op’, toch geen belanghebbende (ECLI:NL:RVS:2025:1819)

Appellanten wonen in de buurt van een bosperceel, op 340 meter afstand. De eigenaresse van het perceel wil de recreatieve mogelijkheden van het bosperceel vergroten. Haar plan voorziet onder meer in het plaatsen van twee picknickbanken en een uitkijkpunt. Voor de realisering van het plan zullen bomen worden gekapt. Appellanten hebben het college van gedeputeerde staten van Overijssel (GS) onder meer verzocht om hiertegen (preventief) handhavend op te treden. GS had dit verzoek afgewezen.

Appellante worden niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zijn. Vaststaat dat appellanten wel zicht hebben op een aantal bomen die gekapt zullen worden. Echter, gelet op de afstand van 340 meter is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke uitstraling en feitelijke gevolgen van de kap van een of enkele bomen ter hoogte van het geplande uitkijkpunt voor de woon- en leefsituatie van appellanten dermate gering zijn, dat zij daarvan geen gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden. De Afdeling wijst daarbij nog op een eerdere uitspraak waarin een afstand van 100 meter te groot bleek te zijn.

Uit deze uitspraak van de Afdeling blijkt maar weer dat zicht hebben op een verandering in de fysieke leefomgeving niet altijd voldoende is om belanghebbende te zijn. Ook niet als het gaat om het kappen van bomen. Men zal in ieder geval minder dan 100 meter vanaf de te kappen bomen moeten wonen, wil ook sprake zijn van gevolgen van enige betekenis en daarmee belanghebbendheid.

Verbod stillegging bouw door voorzieningenrechter (ECLI:NL:RVS:2025:1864)

Hoewel deze uitspraak handelt over een besluit tot stillegging op grond van de Arbeidsomstandighedenwet, is deze uitspraak mogelijk ook voor het omgevingsrecht interessant. Ook in het omgevingsrecht kan de bouw immers worden stilgelegd.

Verzoeker is een bouwbedrijf dat een bestuurlijke boete en een waarschuwing opgelegd had gekregen vanwege valgevaar. De rechtbank had het beroep tegen de boete gegrond verklaard en de boete verlaagd. Het beroep tegen de waarschuwing had de rechtbank ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Uit de uitspraak blijkt dat de minister had aangekondigd om op 25 april 2025 tot stillegging van de bouw over te gaan. Om de bouw stil te kunnen leggen moet geconstateerd worden dat na een waarschuwing de overtreding wordt herhaald. Blijkbaar was door de Nederlandse Arbeidsinspectie eenzelfde soort overtreding geconstateerd. Verzoeker had daarom verzocht om het waarschuwingsbesluit en de stillegging van de werkzaamheden te schorsen.

Het was niet mogelijk gebleken om het verzoek om een voorlopige voorziening voor 25 april 2025 ter zitting te behandelen. De voorzieningenrechter treft daarom een ordemaatregel, waarmee hij de minister bij wijze van voorlopige voorziening opdraagt om niet over te gaan tot stillegging van de werkzaamheden bij verzoeker totdat de voorzieningenrechter inhoudelijk op het verzoek om voorlopige voorziening heeft besloten.

Ondanks het feit dat mogelijk een overtreding ten aanzien van valgevaar is (of wordt) begaan op de bouwplaats en de rechtbank heeft geoordeeld dat de waarschuwing terecht is gegeven, schorst de voorzieningenrechter de stillegging. Dat is een ingrijpende voorziening, zeker als de overtreding, en daarmee het valgevaar, zou voortduren. Kennelijk weegt het belang van het bouwbedrijf om door te bouwen tot inhoudelijk op het verzoek is beslist, toch zwaarder. Daarbij zal de voorzieningenrechter hebben meegewogen dat verzoeker had gesteld dat stillegging tot haar faillissement zou leiden.

GERELATEERDE ACTUALITEITEN