Onrechtmatige hinder ondanks vergunningen

23 oktober 2017

Geuroverlast, geluidsoverlast: in een compact land als Nederland ontkomen we er niet altijd aan. Vaak blijft de hinder acceptabel en incidenteel en leidt dit niet tot grote problemen. Soms ook wel, in die gevallen kan er reden zijn om naar de rechter te stappen.

Mogelijk is u bekend dat bepaald handelen onrechtmatig kan zijn, ondanks dat een vergunning is verleend. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2016 van de rechtbank Noord-Nederland. In die uitspraak was de bouw van een studentenwoning vergund, maar toch oordeelde de civiele rechter dat het bouwwerk moest worden afgebroken, omdat de hinder die door het pand wordt ondervonden zodanig ernstig was dat er sprake was van onrechtmatige hinder.

Geuroverlast door een pluimveehouderij

 In een kwestie waarover de Hoge Raad op 6 juni 2017 uitspraak deed (ECLI:NL:HR:2017:1106), speelde geuroverlast door een pluimveehouderij. Deze pluimveehouderij beschikte gedurende (onder andere) de periode 2002 tot en met 2008 over de benodigde vergunningen. Weinig aan de hand, zou men denken. Naast deze pluimveehouderij was een recreatiewoning gelegen en de eigenaren van deze woning ondervonden al gedurende lange tijd overlast; al vanaf 2002. De geur van de pluimveehouderij maakte de woning minder aantrekkelijk om te huren en de eigenaren leden daardoor schade.

Oordeel

De rechtbank en het Hof oordeelden dat er in dit geval sprake was van onrechtmatige hinder en kenden het verzoek om een verklaring voor recht over de onrechtmatige hinder toe. Het Hof baseerde zich met name op een rapport dat door de eigenaren van de recreatiewoning was ingediend. Daarin werd genoemd dat in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij zou worden aangemerkt als ‘onaangenaam’ tot ‘zeer onaangenaam’ en de geurhinder zou overeenkomen met een ‘tamelijk slecht’ tot ‘slecht’ leefklimaat. Deze wet is echter pas in 2007 in werking getreden, en gold dus nog niet gedurende het grootste deel van de periode dat er overlast was. Het Hof vond dat zij inspiratie mocht putten uit deze nieuwe regeling, omdat eerdere beleidsregels geen bruikbare inzichten boden bij het vaststellen van de geurhinder.

De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en vond het oordeel van het Hof voldoende gemotiveerd. In cassatie werd de vordering van de pluimveehouders dus afgewezen en hen wacht een schadeclaim voor de periode 2002 tot en met 2008.

Conclusie

Uit deze uitspraak blijkt (maar eens te meer) dat een vergunning alleen onvoldoende zekerheid biedt over de rechtmatigheid van het vergunde handelen en voorzichtigheid is dan ook geboden.

Heeft u vragen over vergunningen of een bestemminsplan? Neemt u dan gerust contact op met ons kantoor.