Veel bedrijven en instellingen ondervinden een daling van de omzet door de coronapandemie. Bij de ene branche – neem bijvoorbeeld de horeca en luchtvaart – is de daling eerder waar te nemen dan bij een andere branche, zoals de accountancy. Een langzame terugloop van omzet of het ineens wegvallen van een grote opdracht kan ertoe leiden dat er minder arbeidskrachten nodig zijn.
Werknemers die nog in hun proeftijd zitten kunnen relatief eenvoudig ontslagen worden. Voor hen hoeft de werkgever immers geen toestemming te vragen aan het UWV. Als de werknemer ontslagen wordt wegens bedrijfseconomische redenen, dus redenen die buiten hem zelf liggen, kan hij het ontslag als onrechtvaardig ervaren. Maar is het ontslag ook onrechtmatig?
Het doel van de proeftijd is volgens de Hoge Raad dat partijen de mogelijkheid hebben kennis te nemen van elkaars geschiktheid. Zij zijn daarbij niet gebonden aan het strenge ontslagrecht.[1] Een werkgever heeft voor een proeftijdontslag geen redelijke grond nodig. Volgens de wetgever is de geschiktheid van de werknemer irrelevant: opzeggen mag namelijk ‘voor het verstrijken van de proeftijd’.
Dit betekent dat de werkgever niet alleen tijdens de proeftijd mag opzeggen, maar ook voorafgaand aan de proeftijd. Een werknemer hoeft niet daadwerkelijk de kans hebben gekregen zich te bewijzen. Indien u als werkgever een werknemer ontslaat om redenen die buiten de werknemer liggen, is dit in beginsel toegestaan. Overigens is de werkgever niet gehouden een reden voor een proeftijdontslag op te geven, tenzij de werknemer hierom vraagt.
Nee, niet altijd. Er is een aantal omstandigheden waaronder het gebruik van de ontslagbevoegdheid niet is toegestaan. Allereerst mag een proeftijdontslag niet gegrond zijn op een verboden onderscheid (discriminatieverbod). Een werknemer mag niet vanwege zijn geslacht, leeftijd, afkomst en handicap worden ontslagen.[1]
Indien een werknemer bijvoorbeeld wordt ontslagen omdat deze niet geschikt is voor de functie, maar de ongeschiktheid komt voor uit een handicap, kan dit een vermoeden van discriminatie opwekken. Het is dan aan de werkgever om aan te tonen dat hij niet heeft gediscrimineerd. Kortom, hier ligt dus een risico voor u als werkgever.
Daarnaast is een proeftijdontslag ook niet toegestaan indien u als werkgever misbruik maakt van uw ontslagbevoegdheid of handelt in strijd met goed werkgeverschap.[2] Hier is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake van. Rechters zijn namelijk zeer terughoudend in het gegrond verklaren van dergelijke beroepen.
Dit is in mijn ogen terecht, omdat een te grote inperking van de ontslagbevoegdheid van u als werkgever er alsnog op kan neerkomen dat u een redelijke grond nodig heeft voor ontslag. De wetgever heeft dit niet zo bedoeld.
In geval van discriminatie kan de werknemer de rechter vragen het ontslag terug te draaien en vorderen dat hij tewerk wordt gesteld onder betaling van loon. Meestal zal dat niet gebeuren. De werknemer kan er namelijk ook voor kiezen om in plaats daarvan een billijke vergoeding te vorderen.
Buiten discriminatie om oordeelt de rechter zelden dat een werkgever schadeplichtig is. Uit de rechtspraak blijkt dat een werkgever enkel schadeplichtig is indien hij zeer onzorgvuldig heeft gehandeld. In zijn algemeenheid kan geconcludeerd worden dat sprake kan zijn van grove onzorgvuldigheid als de werkgever:
Óf de werkgever daadwerkelijk zeer onzorgvuldig heeft gehandeld, is uiteraard afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Een concreet voorbeeld is te vinden in een uitspraak van de Kantonrechter Arnhem.
Bent u werkgever en twijfelt u of u kunt overgaan tot ontslag tijdens de proeftijd? Vecht de werknemer zijn proeftijdontslag aan? Wij helpen u graag! U kunt contact opnemen met mij of één van mijn collega’s van de sectie arbeidsrecht.
Matthys Mollema is op het onderwerp ‘proeftijdontslag’ afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn scriptie is gepubliceerd in boekvorm onder de titel ‘Materiële toetsing van de opzegging tijdens de proeftijd’ (ISBN: 9789088632686).
[1] HR 8 mei 1992, NJ 1992/480 (Ozkan/Van Summeren).
[2] Op een proeftijdontslag zijn wel van toepassing de wegens-verboden uit art. 7:670 lid 5 t/m 9 BW, de regels omtrent gelijke behandeling en alle naar aard en strekking vergelijkbare verboden in een ander wettelijk voorschrift.
[3] HR 13 januari 1995, NJ 1995, 430 m.nt. P.A. Stein (Codfried/ISS) en HR 10 november 2000, JAR 2000/249 (Triple P/Tap).
Neemt u gerust contact met ons op. Wij helpen u graag verder!
Meldt u zich vrijblijvend aan voor onze nieuwsbrief.
Download het bestand.
Dehaanlaw.nl maakt gebruik van cookies
Als u kiest voor ’Nodige cookies’ plaatsen wij slechts functionele en analytische cookies met weinig tot geen gevolgen voor uw privacy. Indien u kiest voor ‘Alle cookies’ plaatsen wij ook tracking cookies waarmee wij informatie over u verzamelen om u gepersonaliseerde content aan te kunnen bieden. U geeft hiermee tevens toestemming voor het verwerken van de middels deze cookies verkregen persoonsgegevens conform ons Privacy Statement en Cookie Statement.
Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Any cookies that may not be particularly necessary for the website to function and is used specifically to collect user personal data via analytics, ads, other embedded contents are termed as non-necessary cookies. It is mandatory to procure user consent prior to running these cookies on your website.
Undefined cookies are those that are being analyzed and have not been classified into a category as yet.